Wist je dat? De eerste versie van Het danseresje van Edgar Degas was helemaal niet van brons, maar van was. Het meisje had een echt balletpakje aan en droeg zijden spitzen. Haar lange staart was gemaakt van paardenhaar. Bezoekers schrokken zich rot, toen ze het beeld op een Parijse tentoonstelling in 1881 zagen.
Op zijn beurt schrok Degas van alle reacties en besloot het beeld nooit meer te tonen. Pas na zijn dood werden er ruim twintig bronzen versies van gegoten. Dit is het danseresje dat nu nog in verschillende musea te zien is. Met een echt tutuutje en een strik in het haar.
Waar schrokken die bezoekers nou zo van?
Zo afwijkend was het toch ook weer niet? Want het aankleden van beelden gebeurde al honderden jaren eerder: middeleeuwse beelden kregen al kleding aan of juwelen om. Ook wassen beelden waren niet nieuw, Marie Tussaud maakte tijdens de Franse Revolutie in 1789 al afdrukken van de gezichten van beroemde slachtoffers.
Nee, dat was het niet. Ze schrokken van de radicale manier waarop Degas en andere impressionisten aan het eind van de negentiende eeuw afrekenden met de in hun ogen achterhaalde regels van de Academie, de Franse school van de kunsten. Het werk van de impressionisten voldeed helemaal niet aan de verwachtingen van de Academisten. Geen kostbare materialen, de gebruikte materialen waren banaal en goedkoop. Geen schoonheid, geen sierlijke balletdanseres, geen muze of godin. Het was simpelweg een veertienjarig meisje, niet mooier gemaakt dan dat ze werkelijk was. De bezoekers vonden haar, met haar neusje parmantig in de hoogte, gewoontjes en zelfs lelijk. Op het ordinaire af zelfs. Dat kon geen kunst zijn.
Wat wel kunst was?
Dit! De godin Venus, een prachtig geschilderd naakt, er is bijna geen verfstreek meer te zien. Over de manier waarop de impressionisten schilderden, werd door een kunstcriticus gesneerd: ‘Zij nemen een kwast, verf en een stuk doek, smeren daar op goed geluk een paar klodders verf op en zetten hun handtekening eronder. Het is hetzelfde als wanneer inwoners van een krankzinnigengesticht stenen oprapen omdat ze zich verbeelden diamanten gevonden te hebben.’
De geboorte van Venus is bovendien een verhaal uit de Griekse mythologie, een onderwerp dat in de negentiende eeuw nog steeds hoog in de top tien van kunstenaars stond. Daar staken de onbenullige onderwerpen van de moderne schilders schril bij af.
Die critici is de mond gesnoerd.
Door buiten de lijntjes de kleuren maakten Degas en zijn medestrijders de tijd rijp voor nieuwe vormen van kunst. Ontdaan van verheven idealen, realistisch en wat wij nu zouden zeggen: down to earth. Gewone onderwerpen uit het alledaagse leven, op een vlotte manier geschilderd. De vernieuwingen die deze impressionisten brachten zijn opgepikt door nieuwe generaties kunstenaars. Degas’ danseressen, de hooibergen van Claude Monet en de vrolijke gezelschappen van Renoir zijn wereldberoemd geworden. En Cabanel? Die kent bijna niemand meer.